Kemp beschrijft een veelvoorkomende fraudepraktijk: het oprichten van een bedrijf, het indienen van valse jaarrekeningen bij de Kamer van Koophandel (KvK) en vervolgens het bestellen van dure goederen. Tegen de tijd dat leveranciers ontdekken dat ze niet betaald zullen worden, is het bedrijf failliet verklaard en zijn de fraudeurs verdwenen.
Hoewel er geen officiële cijfers zijn over de omvang van fraude, schatte accountant PwC in 2013 dat Nederland jaarlijks ten minste 11 miljard euro misloopt door fraude, waarvan de overheid met 7 miljard euro het grootste slachtoffer is.
Curatoren als speurneuzen
Kemp stelt dat curatoren in Nederland goed gepositioneerd zijn om fraude te detecteren. Na een faillissement krijgen zij toegang tot cruciale gegevens, zoals informatie van het UWV, de Belastingdienst en de KvK. Een simpele datakruising kan opvallende patronen onthullen, bijvoorbeeld een bestuurder die miljoenen verdient terwijl hij een bijstandsuitkering ontvangt.
Het probleem ligt volgens Kemp echter in de timing: de huidige informatiedeling vindt pas plaats ná een faillissement. Hij pleit ervoor om deze gegevens al voorafgaand aan een faillissement samen te brengen, zodat fraude eerder opgespoord kan worden.
Belemmeringen in de praktijk
Tijdens zijn carrière werkte Kemp mee aan diverse pilots om fraude vroegtijdig te signaleren, maar liep hij tegen barrières aan binnen de overheid. Overheidsdiensten lopen volgens Kemp te veel langs elkaar heen, met ieder een eigen focus en verantwoordelijkheden. Dit gebrek aan samenwerking leidt ertoe dat veel initiatieven vastlopen.
Daarnaast bekritiseert Kemp de aanpak van het Openbaar Ministerie (OM). Aangiftes van curatoren belanden vaak onderop de stapel, en witteboordencriminaliteit wordt regelmatig afgehandeld met schikkingen die door het bedrijf worden betaald. Dit draagt volgens hem bij aan een lage pakkans en mist een afschrikwekkende werking. Kemp pleit daarom voor strengere straffen, met name voor frauderende bestuurders.
Wetgeving niet effectief
Hoewel er wetten zijn aangenomen om fraude te bestrijden, zoals de Wet versterking positie curator (2017) en de Wet civielrechtelijk bestuursverbod (2016), blijken deze in de praktijk weinig effectief te zijn. De Wet civielrechtelijk bestuursverbod is bijvoorbeeld moeilijk en kostbaar om toe te passen en fraudeurs kunnen deze wet omzeilen door een stroman in te zetten. Ook maken curatoren weinig gebruik van de Wet versterking positie curator omdat zij vaak niet betaald worden voor het opvragen van informatie en liever snel van een faillissementszaak af zijn, aldus Kemp.
Privacy en gegevensdeling
Kemp onderstreept dat informatiedeling tussen overheidsinstanties niet in strijd hoeft te zijn met privacywetgeving. Wanneer er een gerechtvaardigd belang is, biedt de wet ruimte voor uitzonderingen. Bovendien kan het zoeken naar verdachte handelingen volledig objectief worden ingericht, zonder discriminatoire elementen zoals achternamen of achtergrondinformatie.
Volgens Kemp kan met meer samenwerking, een proactieve aanpak en striktere handhaving de schade door faillissementsfraude aanzienlijk worden beperkt.