Wat is een doorstroomlocatie?

Een doorstroomlocatie is bedoeld voor statushouders die al aan een regiogemeente zijn gekoppeld maar nog geen woning hebben. Deze locaties geven statushouders de kans om alvast te integreren en deel te nemen aan het dagelijks leven in of nabij de toekomstige vaste woonplaats. Na maximaal één jaar stromen zij door naar een woning in de gemeente waaraan ze zijn gekoppeld. De eerste doorstroomlocatie is op 25 maart 2024 geopend in Horst aan de Maas. Berenschot was hier intensief bij betrokken en ondersteunde de provincie Limburg in dit traject. Momenteel telt Nederland zestien doorstroomlocaties in onder andere Kampen, Zwolle, Wierden, Opsterland, Brummen, Horst aan de Maas, Oosterhout, Rotterdam en Haarlem.

 

Lessen doorstroomlocatie Horst aan de Maas

1. Maak goede afspraken met het Rijk over financiering, en over hoe dit vervolgens is geregeld tussen de gemeenten die meedoen aan de doorstroomlocatie.

2. Bereik overeenstemming over het regelen van het inburgeringsdeel en het toeleiden naar werk: op locatie of al in de gemeente waar de statushouder uiteindelijk gaat landen.

3. Betrek de provincie vanaf het begin bij alle plannen. Dat helpt bij vergunningen/logistiek en vervoersvraagstukken.

 

Wat zijn de randvoorwaarden?

Voor de komende jaren is er ruimte voor maximaal 8.500 doorstroomplekken. Doorstroomlocaties zijn primair bedoeld voor statushouders, maar gemeenten kunnen ze ook inzetten voor tijdelijke opvang van andere doelgroepen, zoals spoedzoekers of Oekraïense ontheemden. De locaties kunnen zowel lokaal als regionaal ingericht worden, op voorwaarde van duidelijke afspraken over verantwoordelijkheden en financiering. Het verblijf in een doorstroomlocatie telt mee voor de huisvestingstaakstelling van de koppelgemeente, ongeacht de plek van de doorstroomlocatie. Een gemeente kan ook aan haar huisvestingstaakstelling voldoen door middel van een doorstroomlocatie in een andere gemeente, zolang deze ‘toegewezen’ statushouders in een doorstroomlocatie worden gehuisvest in plaats van in een AZC.   

Er geldt geen minimumaantal bedden, maar de capaciteit is vastgesteld op maximaal 90 procent van de meest recente huisvestingstaakstelling. De doorstroomlocatie kan bestaan uit zelfstandige woonunits waarbij de statushouder (samen met een gezin) een eigen keuken, toilet en slaapkamer heeft, of uit niet-zelfstandige woonunits waarbij de statushouder een eigen kamer heeft in een gedeelde woning. Bovendien moet het pand minimaal één jaar en maximaal drie jaar als doorstroomlocatie worden ingezet.
 

Hoe ziet de businesscase eruit?

Het ontwikkelen van een doorstroomlocatie kent twee geldstromen, op basis van de Bekostigingsregeling huisvesting vergunninghouders in doorstroomlocaties: een voor het opzetten ervan en een voor het huisvesten van statushouders. Voor het ontwikkelen van een doorstroomlocatie (de transitiekosten) dienen gemeenten een aanvraag in, inclusief een realisatieplan en de begroting voor de doorstroomlocatie. Op basis daarvan beoordeelt minister Faber of deze “in redelijke verhouding staat tot de periode van het gebruik van de doorstroomlocatie en het aantal voor vergunninghouders toegezegde plekken gedurende deze periode” en of deze voldoet aan de eisen in de regeling. Een aanvraag moet uiterlijk 1 november van een kalenderjaar zijn gedaan.

Voor de huisvesting van iedere statushouder die in de doorstroomlocatie woonachtig is geldt een specifieke uitkering van 60 euro per persoon per dag. In aanvulling daarop ontvangen gemeenten een extra vergoeding van 8 euro per persoon per dag wanneer statushouders uit een andere gemeente gehuisvest worden op de locatie. Deze vergoeding is bedoeld voor kosten als huur, exploitatie, inventaris, schoonmaak en begeleiding. De financiering vanuit het Rijk geldt voor maximaal één jaar per statushouder. Gemeenten kunnen statushouders langer huisvesten in de doorstroomlocatie, maar dan op eigen kosten. In dat geval een gemeente de statushouder huur (maximaal de huur van een sociale huurwoning) of een gebruiksvergoeding vragen.

Recentelijk heeft minister Faber een aanvullend voorstel gedaan om op korte termijn zo veel mogelijk statushouders te laten uitstromen naar gemeenten. Deze extra financiële prikkel betreft een eenmalige uitkering van 30.000 euro als statushouders uitstromen naar een (on)zelfstandige woonruimte. Verder kunnen gemeenten eenmalig 38.000 euro ontvangen voor tijdelijk onderdak zoals een hotel.
 

Wat zijn de voor- en nadelen van doorstroomlocaties?

Al met al probeert het kabinet duidelijk een oplossing te vinden voor de woningnood en de huisvesting van vluchtelingen. Dankzij doorstroomlocaties kunnen statushouders sneller een azc verlaten. In theorie kunnen ze dus eerder integreren in de maatschappij en beter aansluiten bij de lokale gemeenschap. Ook denkt het kabinet dat doorstroomlocaties deels het probleem van de overvolle azc’s kunnen oplossen.

De uitvoering van dit model brengt echter de nodige uitdagingen met zich mee. Omdat de krapte op de Nederlandse woningmarkt over een jaar nog niet zal zijn opgelost, ondervinden statushouders bij het vinden van een woning vanuit een doorstroomlocatie dezelfde moeilijkheden als nu vanuit een azc. In feite kopen gemeenten met een doorstroomlocatie binnen hun grenzen een jaar extra om een permanente woning voor de statushouder te realiseren. In de nieuwe regeling kunnen statushouders wel twee jaar langer in de doorstroomlocatie verblijven, als een gemeente dat zelf betaalt. Dat is mogelijk ook een drempel waarom gemeenten aarzelen een doorstroomlocatie te realiseren. Het voordeel is wel dat statushouders kunnen beginnen met inburgeren, omdat ze in principe in deze gemeente blijven. Het blijft de vraag of de realisatie van doorstroomlocaties nu echt een duurzame oplossing is.

Over de auteurs

  • Irene van Eldik en Julia van Neerrijnen

    Irene van Eldik is adviseur sociaal domein bij Berenschot. Naast adviseur binnen het sociaal domein is ze ook actief in de breedte als beleidsonderzoeker voor diverse opdrachten van ministeries. Vanuit haar achtergrond als econoom houdt zij graag bezig met kwantitatieve vraagstukken, data-analyse en het verbinden van kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Julia van Neerrijnen is junior consultant bij Berenschot "Bij Berenschot optimaliseer ik systemen binnen het sociaal domein en werk ik aan uitdagingen in migratie- en vluchtelingenbeleid. Dit doe ik door feiten te analyseren en helderheid te scheppen in complexe vraagstukken.

Gerelateerd nieuws

Deltawerken in de zorg: beschikbaarder, toegankelijker, veiliger en duurzamer

De zorg in Nederland staat op een kantelpunt. Het groeiende personeelstekort, stijgende kosten en toenemende vraag naar zorg zetten het systeem onder druk en duwen ons richting ‘code zwart’. Tegelijkertijd biedt deze crisis een unieke kans om de zorg fundamenteel anders te organiseren.

Hoe ervaren mensen de kansenongelijkheid in Nederland?

Hoe denkt de bevolking van Nederland over actuele thema’s? En hoe beleven ze hun eigen situatie? Deze vragen staan centraal in het onderzoek Belevingen dat het CBS jaarlijks uitvoert. Voorbeelden van onderwerpen die in eerdere onderzoeken aan bod kwamen, zijn klimaatverandering, energietransitie en (on)gezonde leefstijl. Dit jaar is het thema kansenongelijkheid, bijvoorbeeld in het onderwijs, op de arbeidsmarkt, op woongebied en in de zorg. Hebben mensen het gevoel dat iedereen gelijke kansen heeft in Nederland? Hebben zij zelf met kansenongelijkheid te maken gehad? En welke verschillen bestaan er op deze punten tussen bevolkingsgroepen en regio’s? Het onderzoek vormt een aanvulling op bestaande bronnen over kansenongelijkheid in Nederland.

Steeds meer dakloze mensen: een woonprobleem of een zorgvraagstuk?

De afgelopen jaren is het aantal dakloze mensen in Nederland flink gestegen. Uit een recente schatting van het CBS waren er in Nederland op 1 januari 2024 ruim 33.000 mensen dakloos – dat zijn er 2.400 duizend meer dan het jaar ervoor, en zelfs 6.400 duizend meer dan in 2022. In deze serie gaan we in gesprek met deskundigen uit verschillende velden over wat er nodig is om dakloosheid in Nederland terug te dringen. Voor het eerste artikel uit deze reeks sprak PONT met Nanda Lamme, strategisch adviseur sociaal domein bij de gemeente Utrecht.

Zorg & Sociaal

Sociaal en Cultureel Planbureau: ongelijkheid zit in je sociale klasse, niet in je woonplaats

In het publieke debat gaat het regelmatig over ‘de kloof’ tussen stad en platteland. Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) blijkt dat geografische tegenstellingen niet zo belangrijk zijn als het om ongelijkheid gaat. Wat echt telt voor je positie in de maatschappij is niet of je bijvoorbeeld in de Randstad woont of aan de rand van het land, maar of je voldoende hulpbronnen hebt, zoals geld, een sociaal netwerk en een goede gezondheid.