Sociale ongelijkheid en armoede
Projectleider Rianne Kloosterman van het CBS licht toe waarom deze keer is gekozen voor het thema kansenongelijkheid. ‘Dit thema is terug te vinden als maatschappelijke opgave in ons Meerjarenprogramma 2024–2028. Daar staat het onder het hoofdstuk sociale ongelijkheid en armoede. Een actueel onderwerp, want uit onderzoek is gebleken dat sommige mensen minder kansen krijgen dan anderen. Denk aan kinderen van ouders met een lagere sociaaleconomische positie. Ook de overheid ziet het belang in van kansenongelijkheid en zet zich in om gelijke kansen te bevorderen. Als CBS willen wij aan de hand van opvattingen en ervaringen van inwoners van Nederland een beter beeld geven van de ervaren kansenongelijkheid.’ Over dit onderwerp werden door het CBS in totaal ruim 8 duizend mensen ondervraagd, deels via internet en deels telefonisch. Ook hebben CBS-enquêteurs mensen thuis bezocht. Door een steekproefverhoging kunnen resultaten ook regionaal in kaart gebracht worden, bijvoorbeeld naar provincie, de grensregio’s en de Randstad.
Ervaren kansenongelijkheid
Hoe staat het met de ervaren kansenongelijkheid van de Nederlanders? Kloosterman: ‘Uit ons onderzoek blijkt dat van de 18-plussers die onderwijs in Nederland volgen of hebben gevolgd 35 procent het gevoel heeft dat zij door minstens één kenmerk van henzelf of van hun omgeving minder kansen hebben (gehad) in het onderwijs. De financiële situatie van de ouders wordt door 21 procent van de ondervraagden het vaakst genoemd. De meerderheid van de bevolking – 78 procent – is echter tevreden of heel tevreden over de kansen die zijzelf hebben gehad in het Nederlandse onderwijs.’ Een andere uitkomst van het onderzoek is dat een derde van de werknemers het gevoel heeft dat zij door minstens één kenmerk van henzelf of hun omgeving minder kansen op hun werk krijgen dan hun collega’s. Dan gaat het bijvoorbeeld om het krijgen van een vast contract of promotie. Leeftijd en opleidingsniveau worden allebei met 13 procent het meest genoemd als kenmerken waardoor werknemers het gevoel hebben dat zij worden benadeeld op de arbeidsmarkt. Driekwart van de volwassen bevolking is echter tevreden over de eigen kansen op de arbeidsmarkt.
Volwaardig participeren
Ruben van Gaalen is programmamanager op het thema sociale ongelijkheid en armoede. ‘Sociale ongelijkheid heeft verschillende oorzaken, zoals het opleidingsniveau en de woon- en werksituatie. Ook de sociaaleconomische positie van mensen bepaalt voor een groot deel de mate van ongelijkheid tussen groepen en de kansen die mensen krijgen om volwaardig aan de samenleving te kunnen deelnemen.’ Volgens Van Gaalen is in het bijzonder armoede een belemmering voor participatie. ‘Niet of onvoldoende kunnen participeren veroorzaakt kansenongelijkheid in allerlei levensloopdomeinen. De maatschappelijke impact hiervan is groot. Daarom is het van groot belang dat het CBS deze ontwikkelingen voortdurend in kaart brengt.’
Onderwijs en inkomen
Kansenongelijkheid van Nederlandse burgers is een onderwerp dat regelmatig centraal staat in de media en het overheidsbeleid. Er is een aantal factoren waarvan bekend is dat zij van invloed zijn op kansenongelijkheid. Denk bijvoorbeeld aan het onderwijsniveau en inkomen van de ouders. Zo nemen de uitgaven van huishoudens aan huiswerkbegeleiding, bijles, eindtoets- en examentraining al jaren toe. Dit is makkelijker op te brengen voor ouders met een hoger inkomen. Er bestaan verschillen tussen kinderen wat betreft de mate waarin hun ouders hen kunnen helpen met hun huiswerk en schoolkeuze, maar ook wat betreft de woning waarin kinderen opgroeien (hebben ze een eigen kamer en hebben ze leermiddelen zoals een laptop?). Daaraan gerelateerd spelen ook de buurt waarin kinderen opgroeien en de kracht van het sociale circuit (familie, vrienden en buren) een belangrijke rol.
Volwaardig meedoen in de samenleving
Recent hebben het CBS, SCP en Nibud voor de nieuwe definitie van armoede 35 verschillende typen huishoudens bekeken en berekend welke bedragen nodig zijn om volwaardig mee te kunnen doen in de samenleving. Naast geld voor wonen, energie, verzekeringen, kleding en de dagelijkse boodschappen, gaat het bijvoorbeeld ook om het hebben van een telefoon, toegang tot internet en sociale activiteiten. Dit werd gecombineerd met de daadwerkelijke uitgaven van een huishouden en de financiële middelen (inkomen en eventueel spaargeld of ander direct te besteden bezit).
Gerelateerd nieuws
Deltawerken als metafoor voor innovatief zorgstelsel
Steeds meer dakloze mensen: een woonprobleem of een zorgvraagstuk?
Zorg & Sociaal