Woningbouwcorporaties sluiten als eerste contracten af met warmtebedrijven om hun woningvoorraad aan te sluiten op bestaande en nieuwe collectieve warmtenetten. Vanwege het aantal woningen dat via deze corporaties kan worden aangesloten, zijn de corporaties voor warmtebedrijven een belangrijke klant en zijn vaak de “launching customer”’, de klant die de eerste investering in een nieuw collectief warmtenet interessant kan maken. Particulieren huisbezitters en gebouweigenaren sluiten dan later aan, zo is de gedachte. Het uitgangspunt bij deze verduurzamingsoperatie is dat kosten voor de aangeslotene “niet meer dan anders” mogen zijn, het zogenaamde ‘NMDA-principe’. Door de warmteprijs te koppelen aan de prijs van aardgas, zoals ook in de Warmtewet is vastgelegd, wordt dit uitgangspunt worden geborgd. Hierdoor betaalt de aangeslotene niet meer dan de gemiddelde gasgebruiker. Sindsdien zijn de marktomstandigheden echter veranderd. Dit uitgangspunt was ooit politiek gezien wenselijk voor het maatschappelijk draagvlak voor de warmtetransitie maar is naar mijn oordeel niet reëel meer en werkt sociale ongelijkheid in de hand, gelet op hoe de ontwikkelingen nu gaan.
De wetsvoorstellen Wcw en Wgiw
Het wetsvoorstel Wet Collectieve Warmtevoorzieningen (Wcw) en de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Wgiw) moeten een versnelling opleveren om te kunnen voldoen aan het Klimaatakkoord, waarin is afgesproken dat Nederland van het gas af moet zijn voor 2050. Deze wetten worden op z’n vroegst in 2025 van kracht.
De gemeente krijgt in die wetten meer de regie over de verduurzaming van de leefomgeving. De gemeente kan middels een wijk- of gebiedsgerichte aanpak de warmtetransitie bevorderen via het vaststellen van warmtekavels (geografische gebieden) en het aanwijzen van warmtebedrijven. De warmtebedrijven krijgen in die kavels de taak om een collectief warmtenet aan te leggen en te exploiteren. Het warmtebedrijf is een integraal bedrijf dat zowel de infrastructuur bezit als verantwoordelijk is voor distributie en levering van warmte aan de aangesloten woningen en gebouwen. Deze warmtebedrijven dienen voor meer dan 50% in publiek eigendom te zijn om te borgen dat de aangeslotenen op het warmtenet worden beschermd tegen het monopolie van het warmtebedrijf. De gemeente bepaalt echter niet de prijs van de warmte. Die wordt bepaald door het warmtebedrijf zelf.
De prijs van deze warmte (uit een bepaalde (rest)warmtebron of andere lokale warmtebron) komt tot stand door middel van onderhandeling tussen het warmtebedrijf en de warmtebron.
De prijs van warmte onder de huidige Warmtewet is via het NMDA-principe nog gekoppeld aan het gastarief. In de nieuwe Wcw zal deze koppeling verdwijnen en zal de prijs van de warmte gebaseerd worden op het “kostprijs-plus model”. Dit model houdt kortgezegd in dat de kosten van de inkoop van warmte, de aanleg, onderhoud en exploitatie van het warmtenet inclusief een redelijk rendement uitgangspunt zijn voor het bepalen van de prijs. Al deze kosten moeten worden opgebracht en betaald door degenen die zijn aangesloten op dat warmtenet. Hoe meer gebruikers zijn aangesloten op een warmtenet, des te lager de vaste kosten per gebruiker.
De ACM stelt maximumtarieven vast (zowel onder de huidige Warmtewet als onder de Wcw) gebaseerd (nu nog) op de gasprijsreferentie, maar later op basis van het “kostprijs-plus model”.
De kosten van een warmtenet en de exploitatie daarvan worden door lokale factoren bepaald. Beschikbaarheid en kosten van lokale warmtebronnen, lokale warmte-infrastructuur en aansluitkosten plus een rendement vormen gezamenlijk de warmteprijs.
De praktijk en ervaringen van aangeslotene op een warmtenet
Het nieuwe wettelijke kader creëert weliswaar een aansluitplicht voor alle huizenbezitters en gebouweigenaren in de warmtekavel, maar als particuliere huizenbezitter of gebouweigenaar kan aantonen dat hij een minstens zo duurzame eigenstandige warmteoplossing kan realiseren, dan hoeft hij niet aan te sluiten. Ook is er opt-out als de eenmaal aangesloten gebruiker een even duurzame warmtevoorziening zelf kan realiseren. Eenmaal aangesloten op een warmtenet, zit de aangeslotene vast aan het warmtebedrijf. Het warmtebedrijf heeft een natuurlijk monopolie binnen de warmtekavel. Als aangeslotene kan je dus niet naar een ander warmtebedrijf, zoals bij de levering van gas en elektra.
Ondanks het feit dat de aanleg van collectieve warmtenetten zeker in stedelijke omgevingen maatschappelijk gezien goedkoper en duurzamer (afhankelijk van het type warmtebron) is dan een individuele warmtepomp voor de burger, is er weinig vertrouwen in en bereidheid tot het aansluiten op een (bestaand) warmtenet bij de burger. Ook het slechte imago van de bestaande collectieve warmtenetten (stadsverwarming) draagt niet bij aan die aansluitbereidheid.
Om eigenhuizenbezitters en gebouweigenaren over te halen om aan te sluiten op een collectief warmtenet moet er een aantrekkelijk aanbod liggen van de warmteleverancier. De huidige praktijk is dat er geen sprake is van aantrekkelijk aanbod. Ook het feit dat de particuliere huizenbezitter of gebouweigenaar gebonden is aan één warmteleverancier en slechts moeizaam kan switchen naar een andere bron van verwarming draagt niet bij aan de aantrekkelijkheid. De duur van de warmtecontracten van doorgaans 15 tot 20 jaar, bevordert ook niet het besluit voor eigenhuizenbezitters en gebouweigenaren om aan te sluiten op een bestaand warmtenet.
Woningbouwcorporaties zijn na de grote prijsstijgingen voor gas in 2021 een ervaring rijker geworden en sindsdien ook huiverig geworden om contracten aan te gaan met warmtebedrijven. In Amsterdam hebben de corporaties zelfs aangegeven geen huizen meer aan te sluiten, omdat de kosten voor warmte voor hun sociale huurders te hoog worden.
Kortom: de warmtetransitie dreigt stil te vallen met als consequentie dat de sociale huurder de kosten moet betalen van de bestaande warmtenetten. Ook de aanleg van nieuwe collectieve warmtenetten valt stil en het draagvlak om aan te sluiten is, niet alleen onder de woningbouwcorporaties, sterk aan het dalen. Ook de eigenhuizenbezitters en particuliere gebouweigenaren zoeken steeds meer naar eigenstandige oplossingen om in hun warmtebehoefte te voorzien. De aanstaande nieuwe Energiewet maakt dat voor de eigenhuizenbezitters en gebouweigenaren veel interessanter.
Concurrentie van de nieuwe Energiewet
De eigenstandige mogelijkheden voor particuliere huizenbezitters en gebouweigenaren worden in de nieuwe Energiewet gefaciliteerd en makkelijker gemaakt. De nieuwe Energiewet, die thans voorligt voor besluitvorming bij de Eerste Kamer, wordt op z’n vroegst in 2025 van kracht.
Deze Energiewet is er onder meer op gericht om de transitie van centraal geregisseerde energievoorziening (elektra/gas) naar een meer lokale energievoorziening en -opslag mogelijk te maken en te realiseren.
Individuen en lokale energiegemeenschappen krijgen meer armslag en mogelijkheden om lokaal opgewekte hernieuwbare energie (zonnepanelen- en wind) lokaal te gebruiken en/of op te slaan. De consument van energie wordt daardoor steeds meer ook een producent van energie.
De nieuwe Energiewet stimuleert meer alternatieve duurzame energieopties voor diegenen die dat kunnen betalen en vormt daarmee rechtstreeks concurrentie voor de aanleg van nieuwe collectieve warmtenetten. Ook de netwerkbeheerders zullen overwegend positief staan tegenover de ontwikkeling van deze lokale energiegemeenschappen, gelet op het overbelaste elektranet (netcongestie). Een lokale energiegemeenschap die zijn eigen stroom opwekt, opslaat en levert onder zijn leden, zal minder intensief gebruik maken van het collectieve elektranet.
De Energiewet biedt particulieren (eigen huizenbezitters en gebouweigenaren) verder eerder de mogelijkheid om te kiezen voor een lokale eigenstandige (all-electric) oplossing. Voordeel voor de huizenbezitters en de gebouweigenaren is dat ze niet afhankelijk en gevangene zijn van een warmtebedrijf, maar zelf de regie kunnen voeren over hun eigen energiebehoefte. Voorwaarde is wel dat die energie minstens even duurzaam is als die van een collectief warmtenet.
Conclusie
Woningcorporaties lopen thans nog voorop in het aansluiten van hun woningbestand op (in ontwikkeling zijnde) warmtenetten. Dat hebben ze afgesproken in “’de startmotorkader warmtenetten”’ in 2020. Hun klanten (de huurders) betalen de prijs voor de geleverde warmte. Als onder de nieuwe Wcw de eigen huisbezitters en gebouweigenaren in een warmtekavel niet willen aansluiten op het collectieve warmtenet, moeten de huurders van de wel aangesloten woningen van de corporaties alle kosten dragen van het collectieve warmtenet. Deze kosten zijn onder de nieuwe Wcw dan niet meer gebaseerd op het NMDA-principe, maar op het kostprijs-plus-model en dus te voorzien een hogere prijs
Hierdoor dreigt de situatie te ontstaan dat de huurders van vooral sociale woningbouw worden opgezadeld met de hoge kosten voor warmte, in tegenstelling tot de eigen huisbezitters en gebouweigenaren. Huurders van sociale woningbouw hebben immers geen vrije keus in hun energievoorziening. Gevolg van deze ontwikkeling is dat de economische ongelijkheid tussen bewoners van sociale huurwoningen en andere type bewoners/woningbezitters wordt vergroot. De vraag is of de woningcorporaties, met het oog op deze groeiende ongelijkheid, de ontwikkeling van collectieve warmtenetten blijvend zullen ondersteunen enkel en alleen op grond van hun duurzaamheidsambities.
De politiek zal naar mijn mening bij de invoering van de Wcw en de nieuwe Energiewet deze dreigende sociale ongelijkheid onder ogen moeten zien en naar oplossingen moeten zoeken om deze te voorkomen.
Een mogelijke richting om deze ongewenste ontwikkeling tegen te gaan, is dat de overheid de kosten van het ontwikkelen van duurzame warmtebronnen en de lokale infrastructuur van de collectieve warmtenetten op zich neemt, zodat de warmtebedrijven hun warmte tegen een aanvaardbare maximumprijs aan de klant kunnen blijven brengen.
Door deze kosten te financieren met belastinggeld (te socialiseren) wordt de dreigende sociale ongelijkheid mogelijk het hoofd geboden. Voorwaarde voor het doen van een dergelijke collectieve overheidsinvestering moet echter wel zijn dat het collectieve warmtenet maatschappelijk gezien de meest gewenste en duurzaamste oplossing is.
Over de auteurs
Gerelateerd nieuws
Randvoorwaarden en mogelijkheden bij groen aanbesteden
Klimaat
Het volgende klimaatrapport verschijnt in 2028 maar de voorbereiding begint nu
Klimaat
Klimaatwetenschap in de rechtszaal
Klimaat
Belangrijke stappen gezet in wetgeving energietransitie
Klimaat