“Het is fascinerend om te zien dat het aandringen op nieuwe manieren van denken over de economie niet afkomstig is van mainstream economen”, zegt Eveline van Leeuwen, professor Urban Economics bij Wageningen University & Research. “Het zijn in plaats daarvan de sociologen en de milieuactivisten die op dit moment aansturen op de verandering.” Als stedelijk econoom en wetenschappelijk directeur bij het Amsterdam Institute of Metropolitan Solutions (AMS) is het werk van Van Leeuwen gericht op het opnieuw vormgeven van economische modellen. “In een stad als Amsterdam zijn de mensen niet alleen geïnteresseerd in economische cijfers, want dat voelt als het inrijden van een weg met eenrichtingsverkeer naar een doodlopende straat. Zij stellen ook belang in het welzijn van mensen en hun relaties met gemeenschappen en de natuur. Hoe kunnen we gedijen zonder dat we vast komen te zitten in een eenzijdige focus op groei?”
Het meten van vooruitgang die verder gaat dan BBP
Die starre focus op groei is precies datgene wat Francisco Alpízar, leerstoelhouder van de Milieu-economie en natuurlijke hulpbronnen-groep bij Wageningen University & Research, wil aanpakken. “We zijn verslaafd geraakt aan het gebruiken van het BBP als de enige maat voor vooruitgang”, zegt hij. “Maar zelfs Simon Kuznets, die het BBP in 1934 introduceerde, waarschuwde al dat het niet de bedoeling was om dit op die manier te gebruiken. Het is net als een bakker die alleen meet hoeveel brood er wordt verkocht, zonder daarbij rekening te houden met het meel en de arbeid die nodig is om dat brood te maken.” Als milieueconoom benadrukt Alpízar de noodzaak om de milieukosten in overweging te nemen bij het analyseren van de economische groei. “Er is momenteel veel discussie over welke economische theorieën de weg zouden moeten wijzen, groene groei, ontgroei (degrowth), post-groei, maar het gaat niet om de theorieën. Het echte probleem ligt in de manier waarop we meten. Op dit moment houden we geen rekening met de milieu- en sociale kosten en daardoor komen we terecht in een impasse.” Van Leeuwen is het volledig eens met deze visie, en stelt “Als we het hebben over de economie, moeten onze prioriteiten liggen bij de mensen en de planeet. Hierdoor wordt de focus verlegd van louter economische groei naar meer pertinente vragen: Zijn de mensen in onze samenleving tevreden en gezond? Respecteren we de milieugrenswaarden?”
Volgens Alpízar verzuimen nieuwe economische theorieën twee factoren aan te pakken: de tijd die beschikbaar is om de aanpassing door te voeren en de reactie van mensen op de aanpassing. “De snelheid waarmee we de grenzen van de planeet overschrijden, is ongekend”, legt hij uit. “We hebben eenvoudigweg niet de luxe van tijd om trage transities te volgen, zoals die worden bepleit door de groene groeibeweging.” Alpízar waarschuwt ook voor de overdreven idealistische opvattingen ten aanzien van menselijk gedrag dat vaak ligt opgesloten in de theorieën van ontgroei en post-groei. “Vanuit een Westers perspectief is het eenvoudig om ons voor te stellen dat mensen vrijwillig een deel van de welvaart opgeven om over te stappen op een duurzamer systeem”, zegt hij. “Maar buiten die context wordt de discussie veel complexer, want wat definieert armoede of rijkdom en waar ligt de sleutel tot herverdeling?” Van Leeuwen is het hier gedeeltelijk mee oneens en geeft aan dat de Westerse samenlevingen hun consumptiepatronen kritisch moeten evalueren: “Het is een onmiskenbaar feit dat wij, in de Westerse samenlevingen, veel meer consumeren dan de milieugrenswaarden, dus laten we hier beginnen. Onderzoeken hebben uitgewezen dat een verhoogde consumptie niet leidt tot meer geluk. Daarom is een herevaluatie van wat ons welzijn nou echt verbetert, een cruciale stap die we moeten nemen.”
De noodzaak tot meer normatieve besluitvorming
Zowel Van Leeuwen als Alpízar benadrukken dat, met de implementatie van nieuwe, efficiëntere technologieën zoals schone energie, er vaak een toename van de consumptie waarneembaar is die de beoogde voordelen tenietdoen. Dit fenomeen wordt ook wel de paradox van Jevons genoemd. Van Leeuwen benadrukt de noodzaak tot meer normatieve besluitvormingsprocessen in de samenleving. “Het gaat niet alleen om het verhogen van groene of duurzame investeringen”, legt zij uit. “Denk bijvoorbeeld aan het beperken van autoverkeer in stedelijke gebieden. Om te komen tot veiligere en minder verontreinigde steden, zouden we ons niet alleen moeten richten op de elektrificatie van auto’s, maar ook op het beperken van de toegang voor auto’s en het bieden van alternatieve vervoersopties.”
Van Leeuwen en Alpízar pleiten voor een verschuiving in de denkwijze ten aanzien van de economie om prioriteit te geven aan de manieren waarop we de vooruitgang meten. “We zouden niet moeten kijken naar de economie als een ‘eindpunt’ maar als een middel om een bepaald doel te bereiken, zoals het welzijn van mensen of de gezondheid van de planeet”, zegt Van Leeuwen. “En daarom moet ons systeem niet alleen rekening houden met de output, zoals het BBP, maar ook met inputs als menselijk en natuurlijk kapitaal”, voegt Alpízar toe. “Als we de waarde van verschillende soorten kapitaal, zoals menselijk, natuurlijk en meer dan dat, in onze meetsystemen koppelen, integreren we automatisch de veelbesproken elementen van groene groei, post-groei, ontgroei en het brede welzijn in onze economieën.” Dit is echter geen eenvoudige taak. Er is bijvoorbeeld nog steeds geen alomvattend meetsysteem voor de diensten die de natuur aan het ecosysteem biedt, zoals de productie van gewassen, vee, koolstofopname, bestuiving en recreatie. De ontwikkeling van dit systeem, betoogt Alpízar, is een van de grote uitdagingen voor de komende jaren.
Bruggen slaan tussen de economie, de natuur en de samenleving
Wanneer het gaat om het bespreken van economische modellen, big data en de uitdaging van het integreren van duurzaamheid, vervult Hans van Meijl een leiderspositie. Als de hoofdeconoom bij Wageningen Social & Economic Research en buitengewoon hoogleraar in de macro-economische beoordeling van de circulaire en bio-economie bij WUR, geeft Van Meijl leiding aan een team van economen die gebruikmaken van het MAGNET-model. Deze krachtige tool die door wereldwijde overheden, internationale en financiële instellingen is ontwikkeld, biedt inzicht in de manier waarop een verschuiving in één deel van de economie het volledige systeem beïnvloedt. Met de tool kunnen de toekomstige scenario’s worden beoordeeld en de effecten van veranderingen in technologie, consumentenvoorkeuren en verschillende beleidsregels binnen alle dimensies van duurzaamheid worden gekwantificeerd. Er wordt ook rekening gehouden met indirecte effecten, zoals de paradox van Jevons.
MAGNET bouwt voort op het GTAP (Global Trade Analysis Project), een uitgebreide database die inzichten biedt in bilaterale handelsstromen, de toegevoegde waarde van productie en de consumptie in landen en regio’s. GTAP kan worden beschouwd als de bibliotheek met het ‘totaalplaatje’ van de wereldwijde economie. MAGNET gaat hierin nog een stap verder door gedetailleerde tools te integreren voor het analyseren van de landbouw, het grondgebruik, emissies, duurzaamheid en andere aspecten van de (opkomende) bio-economie, inclusief sectoren als materialen op biobasis en chemicaliën, bio-energie en biobrandstoffen. “We nemen al jarenlang de duurzaamheid, voedselsystemen, de bio-economie en het klimaatbeleid op in deze modellen”, legt Van Meijl uit. “In tegenstelling tot traditionele macro-economische evenwichtsmodellen die uitsluitend zijn gericht op economische gegevens, hebben we de uitdaging van het integreren van biofysische gegevens, waaronder koolstofemissies, al lang geleden aangepakt. Momenteel zijn we onze modellen aan het uitbreiden met de effecten op de gezondheid en de biodiversiteit.”
Metingen die verder gaan dan de economie
Het opnemen van milieu- en sociale factoren naast de traditionele economische gegevens is een lastige klus, maar Van Meijl en zijn team laten zien dat het mogelijk is. “We meten zaken als de betaalbaarheid van voedsel in verschillende regio’s, de toegang tot voedsel, inkomensongelijkheden onder boeren en arbeiders en prijsontwikkelingen: Kunnen de mensen zich nog wel voedsel veroorloven?”, legt hij uit. “Daarnaast volgen we de landbouwuitstoot, ontbossing veroorzaakt door de landbouw, het gebruik van pesticiden en de algehele koolstofemissies.”
Voor Van Meijl ligt de prioriteit niet bij het ontwikkelen van nieuwe economische theorieën maar, zoals Alpízar aangeeft, bij het verbeteren van de manier waarop we de gegevens meten die we al hebben en hoe we daarnaar handelen. “Zelfs traditionele neoklassieke theorieën stellen dat de vervuiler zou moeten betalen en dat niet-duurzame praktijken afgestemd moeten zijn op de systeemoutputs. Het echte probleem is dat we die principes niet volgen in de huidige beleidsregels”, zegt hij.
Om een betekenisvolle vooruitgang te boeken, zegt Van Meijl, moeten deze principes verder worden ontwikkeld in de vorm van financiële en andere instrumenten. “We worden steeds beter in het integreren van gegevens over natuurlijk en menselijk kapitaal in modellen als MAGNET, maar er zijn nog steeds veel hindernissen die we moeten overwinnen en dat proces is nog lang niet voltooid”, zegt hij. Echter, zonder acties van de overheid om effectieve financiële stimulansen te bieden en kostencompenserende maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat duurzaam geproduceerd voedsel en energie, hoewel dat inherent duurder is, voor de gewone mens betaalbaar blijft, zullen de ongelijkheden alleen maar verergeren. “Het gaat er niet alleen om dat het systeem verplaatst moet worden naar een locatie die milieuveilig is; deze locatie moet ook sociaal rechtvaardig zijn met een eerlijkere inkomensverdeling en minder ongelijkheid”, zegt Van Meijl met vastberadenheid. “Uitgebreide beleidspakketten zijn essentieel om deze doelen te bereiken.”
De onderstroom van duurzaamheid
Van Meijl waarschuwt dat de retoriek van groene groei en duurzame bewegingen te beperkt gericht is op het milieu en de natuur, waarbij de maatschappelijke bezorgdheid en inkomensongelijkheden over het hoofd worden gezien. “We moeten de onderstroom aanpakken, het gevoel dat veel mensen hebben dat ze in de steek worden gelaten”, benadrukt hij. “Het is niet voldoende om te praten over het redden van de planeet; we moeten de problemen uit het echte leven aanpakken: vervuilers belasten, zorgen voor betaalbaar gezond voedsel en schone energie voor consumenten, eerlijke prijzen voor boeren vaststellen en de mensen compenseren die onvermijdelijk verlies lijden tijdens de transitie naar een duurzame economie.” Van Meijl denkt dat recente maatregelen, zoals de Green Deal van de EU die weliswaar succesvol is in het stellen van strengere normen voor ‘groene groei’, de focus op deze aspecten uit het oog hebben verloren. Dit werd nog eens versterkt door de hoge prijzen voor energie en voedsel als gevolg van de oorlog in Oekraïne.
Hij wijst op de opkomst van rechtse politici die profiteren van deze maatschappelijke frustraties zonder oplossingen te bieden. “Zij bewegen mee op de golf van ontevredenheid door beloftes te doen, terwijl de groene beweging heeft gefaald in het aanpakken van deze bezorgdheden op een betekenisvolle manier. Als we een groenere economie willen, dienen we tegenwicht te bieden aan dit verhaal met uitvoerbare oplossingen die weerklank vinden in de levens van mensen.”
De kracht van financiën benutten voor een groenere economie
Hoewel de wereldwijde opkomst van rechtse overheden een tegenslag lijkt voor duurzame economische transities, wijzen Eveline van Leeuwen, Francisco Alpízar en Hans van Meijl op een andere aandrijver van verandering: financiële instellingen. “Deze instellingen worden zich steeds bewuster van de enorme risico’s die de klimaatverandering en het verlies van biodiversiteit met zich meebrengen voor hun klanten en activa”, zegt Alpízar. “Klimaatgerelateerde risico’s kunnen hun investeringen ernstig schaden. In het afgelopen decennium hebben we de focus van deze instellingen op deze problemen aanzienlijk zien toenemen. In tegenstelling tot overheden, die vaak werken binnen korte vierjarige verkiezingscycli, hebben financiële instellingen een visie voor de langere termijn en zien zij duidelijk de cumulatieve risico’s die aan de horizon verschijnen.” “Financiële instellingen hebben daarom stabiele beleidsregels nodig waarop zij kunnen vertrouwen voor het creëren van en het investeren in financiële producten”, zegt Van Leeuwen. “Veel van deze instellingen zijn erop gebrand een duurzamere samenleving te ondersteunen, maar worden belemmerd door regelmatig wijzigend beleid en de economische aantrekkingskracht om te investeren in meer vervuilende en ongelijkwaardige bedrijfsmodellen. We zouden deze instellingen in staat moeten stellen om over te schakelen van een pure bedrijfsbenadering naar een benadering die is gericht op een maatschappelijk model.”
Introductie van een nieuw initiatief voor groene investeringen
Van Meijl bevestigt deze waarnemingen. Hij en zijn collega’s introduceren een groot publiek-privaat initiatief om de risico’s gerelateerd aan biodiversiteit te koppelen aan groene investeringsoplossingen voor institutionele beleggers. Zijn project streeft naar het bieden van concrete trajecten voor financiële instellingen om hun investeringen af te stemmen op duurzaamheidsdoelen en tegelijkertijd hun activa te beschermen. “Voor veel bedrijven sluit deze verschuiving aan bij hun streven naar meer efficiëntie”, legt Van Meijl uit. Hij benadrukt echter dat de grootste hindernis ligt bij het integreren van diensten van het ecosysteem, menselijk kapitaal en inclusiviteit, wat essentiële gegevens zijn maar wel moeilijker te kwantificeren, in de overwegend kwantitatieve systemen die vandaag de dag worden gebruikt. Door samen te werken met financiële instellingen, verzekeringsmaatschappijen en accountantskantoren, pakt zijn team deze uitdaging aan. “We maken vorderingen”, zegt hij, “maar om een echte doorbraak te creëren, hebben we meer publieke en private partners nodig die meedoen aan dit initiatief.”
Behalve financiële instellingen spelen internationale handelsovereenkomsten een centrale rol bij het vormgeven van een duurzamere economie vanuit een financieel perspectief. De EU heeft het voortouw genomen in het verhogen van de normen voor handel en duurzaamheid met maatregelen als de richtlijn voor duurzaamheidsverslaglegging voor bedrijven (CSRD), die de transparantie van bedrijven ten aanzien van milieueffecten verbetert, met inbegrip van de mogelijke risico’s van ontbossing binnen de toeleveringsketens. “Maar het spelen van een voortrekkersrol maakt de EU ook kwetsbaar in de wereldwijde arena”, zegt Alpízar. Hij wijst op de uitdagingen die gepaard gaan met verschuivende wereldwijde beleidsregels en refereert daarbij aan de veranderingen in het handelsbeleid onder leiders als Trump. “Gezien deze ontwikkelingen is het van cruciaal belang dat de EU zich richt op het consolideren van deze richtlijnen in plaats van op het te agressief willen doorpakken. Dat blijkt ook uit het recente Draghi-rapport. We moeten onze hand niet overspelen.” In plaats daarvan adviseert hij een beweging te stimuleren die wordt aangestuurd door pioniers en invloedrijke financiële instellingen. “Het is belangrijk om een aantrekkelijke aantrekkingskracht te generen voor duurzame praktijken in plaats van een duw in een richting die het gevaar loopt te stuiten op weerstand of een tegenreactie.”
Floreren in plaats van groeien
Op een meer lokale schaal in plaats van wereldwijd te kijken, ziet Eveline van Leeuwen vergelijkbare verschuivingen in Amsterdam. “De fundamentele fout van de huidige economische systemen, en populistische partijen, is dat deze uitsluitend zijn gefocust op het behalen van financiële voordelen”, legt zij uit. “Wat we zien, is dat mensen in alle lagen van de samenleving de meeste prioriteit geven aan welzijn. Zij willen zich gezond en gelukkig voelen, en dat wordt niet volledig bereikt door uitsluitend te kijken naar economische welvaart.”
In het AMS-project ‘The Ideal(s) City’ onderzoeken Eveline van Leeuwen en haar collega’s hoe steden het welzijn kunnen verbeteren en tegelijkertijd duurzamere praktijken implementeren. Dit werk sluit aan bij een breder besef: om een veerkrachtige toekomst op te bouwen, moeten financiële en maatschappelijke prioriteiten samenkomen met milieudoelen, ook in stedelijke omgevingen. “Wat we zien is een verandering in denkwijze”, legt Van Leeuwen uit. “Mensen richten zich niet langer alleen op groei, die een natuurlijk eindpunt heeft. In plaats daarvan willen zij floreren. Floreren is een proces dat in elke fase kan ontstaan en stimuleert een gevoel van welzijn en vervulling dat verder gaat dan uitsluitend economische uitbreiding.“
Van Leeuwen leidt ook een nieuw initiatief dat de circulaire economie en de deelname daaraan door consumenten onderzoekt. “Dit project benadrukt het Repair Café-concept”, merkt zij op. “Deelnemers aan deze beweging ontwikkelen meer waardering voor de producten die zij bezitten en verleggen hun focus voor het verkrijgen van nieuwe spullen.” Dit inzicht is consistent met bredere onderzoeksbevindingen: “Het kopen van nieuwe producten leidt niet tot geluk op de lange termijn; het zorgt alleen voor een gevoel van bevrediging op de korte termijn. Een echt geluksgevoel komt uit ervaringen, zoals het doorbrengen van tijd met vrienden en familie, of reizen.”
Pionierswerk voor nieuwe metingen van economische vooruitgang bij WUR
Economen en sociale wetenschappers bij Wageningen University & Research zijn enthousiast over ‘een andere kijk op de economie’. “WUR is uniek gepositioneerd omdat hier kennis over het milieu, de economie, de samenleving en technologische vooruitgang wordt geïntegreerd”, zegt Van Leeuwen. WUR is goed in het benaderen van de economische theorie vanuit een systeemperspectief, en heeft een helder begrip van de belangrijkste actoren die verandering aansturen. “Deze actoren bestaan niet alleen uit overheden en bedrijven, maar ook ook consumenten en burgers”, benadrukt Van Leeuwen, “wiens gedragsveranderingen cruciaal zullen zijn voor het aansturen van de aanzienlijkste transities richting een duurzamere economie.”
Van Meijl wijst op de uitgebreide resources die bij WUR beschikbaar zijn: “We hebben toegang tot een schat aan economische gegevens en krachtige tools, zoals MAGNET, om deze te analyseren. Bovendien kunnen we deze socio-economische modellen integreren met robuuste biofysische modellen over planten, dieren, voedselveiligheid en het milieu. En daarnaast vermengt WUR fundamenteel onderzoek met de praktische toepassingen van onze instellingen, waardoor het fundament wordt gecreëerd voor oplossingen die echt het verschil maken.”
Terwijl Alpízar werkt aan een aankomend document waarin nieuwe economische paradigma’s en aangrijpingspunten worden onderzocht om op te volgen, kijken Van Meijl en Van Leeuwen vooruit naar praktische toepassingen. “Ik wil graag meer samenwerken met financiële instellingen, beleidsmakers en economische wetenschappers om de uitdagingen op het gebied van gegevens en besluitvorming aan te pakken”, zegt Van Meijl. Ondertussen kijkt Van Leeuwen uit naar het verkennen van fundamentele oplossingen: “Mijn passie ligt bij het benutten van de kracht van sociale innovatie en gemeenschapsgestuurde benaderingen. Uiteindelijk is het de samenleving, ieder van ons, die de sleutel in handen heeft voor een duurzamere en gelijkwaardigere toekomst.”
Gerelateerd nieuws
Een glimp van de toekomst
Klimaat
Klimaattransitie: van planning naar implementatie
Klimaat
‘Duurzaamheid gaat verder dan wet- en regelgeving: het is een strategische én economische kans’
Eiwittransitie: supermarkten kunnen het niet alleen
Klimaat