Beeld: Drone-shot van Vanuatu.

De afgelopen maanden hebben we in Den Haag een uniek juridisch spektakel meegemaakt. De lidstaten van de Verenigde Naties (VN) stapten op initiatief van de eilandstaat Vanuatu gezamelijk naar het Internationaal Gerechtshof (IGH) met een rechtsvraag over de verantwoordelijkheid van staten voor klimaatverandering. Hoewel het gaat om een ‘Advisory Opinion’ – een niet-bindend advies – is de impact potentieel gigantisch. Voor kwetsbare landen als Vanuatu, maar óók voor landen als Nederland. In deze bijdrage geef ik mijn persoonlijke visie op de historische betekenis van deze zaak. Daarnaast schets ik de mogelijke consequenties voor (klimaat)professionals in Nederland, die binnen hun dagelijkse werk bijdragen aan de transitie naar een duurzamere en rechtvaardigere toekomst.

De zaak-Vanuatu: van Port Vila via New York naar Den Haag

De kernvraag die de Algemene Vergadering van de VN aan het Internationaal Gerechtshof heeft voorgelegd, draait om de reikwijdte van de verantwoordelijkheid van landen die (groot)vervuilers zijn en de plicht om de gevolgen van die vervuiling te herstellen. In twee weken tijd hoorden vijftien IGH-rechters de pleidooien van bijna honderd staten en twaalf organisaties. Vervolgens werd de zaak voorgelegd aan het Hof, dat naar verwachting in de loop van 2025 met een advies komt.

Dat Vanuatu het initiatief nam, is geen toeval. De eilandstaat (hoofdstad: Port Vila) ligt in de frontlinie van klimaatverandering: zeespiegelstijging, ontregeling van de seizoenen en extreem weer hebben de leefbaarheid van veel eilanden ernstig aangetast. Zo liet superstorm Pam in 2015 zien hoe één storm ruim 64% van het Bruto Nationaal Product kon wegvagen. Op de lange termijn zouden hele eilanden onbewoonbaar kunnen worden. Deze situatie illustreert pijnlijk dat landen die de minste bijdrage leveren aan het klimaatprobleem, er het meest door worden getroffen.

Bovenop deze dramatische realiteit speelt de juridische dimensie. Zoals de Special Envoy for Climate Change van Vanuatu, Ralph Regenvanu, in zijn pleidooi bij het Gerechtshof aangaf, gaat het om de kernvraag of de continue uitstoot van broeikasgassen, ondanks alle wetenschappelijke waarschuwingen, verenigbaar is met internationale verplichtingen. De internationale gemeenschap, van grote vervuilers tot kleine eilandstaten, heeft immers al decennia geweten wat de gevolgen van broeikasgasemissies zijn.

Kader: waar een recht is, hoort een remedie te zijn

In mijn eigen pleidooi voor het Hof benadrukte ik het juridisch principe ubi jus, ibi remedium: waar een recht geschonden wordt, moet een remedie volgen. Het gaat dan niet alleen om de rechten van staten, maar ook om de fundamentele rechten van individuen en volkeren die bedreigd of zelfs al geschonden worden door klimaatverandering.

Onder de paraplu van internationaal recht gelden verschillende relevante verplichtingen. Zo is er het algemene beginsel dat staten geen significante schade mogen toebrengen aan elkaar of aan gebieden buiten de nationale rechtsmacht. Daarnaast zijn er mensenrechtenverdragen, die beschermen tegen schendingen van onder andere het recht op leven, gezondheid en bestaanszekerheid. Staten die willens en wetens doorgaan met emissies en daar nauwelijks grenzen aan stellen, lopen het risico dat zij deze rechten schenden.

Hoewel de Wereldklimaatconferenties (COP’s) in theorie de plaats zijn om in internationaal verband afspraken te maken en die te implementeren, wijzen de ervaringen van de afgelopen decennia helaas uit dat de huidige aanpak tekortschiet: de broeikasgasuitstoot blijft stijgen, en volkeren zoals in Vanuatu ondervinden steeds zwaardere schade.

Het Internationaal Gerechtshof is bij uitstek geschikt om duidelijkheid te verschaffen over de juridische gevolgen van ‘het handelen en nalaten van staten’, zoals de VN-resolutie het formuleert, die ‘aanzienlijke schade hebben toegebracht aan het klimaatsysteem en andere delen van het milieu’. Het Hof kan duidelijk maken dat deze juridische gevolgen ontstaan wanneer staten internationaalrechtelijke verplichtingen schenden door excessieve uitstoot, ontoereikend klimaatbeleid of onvoldoende steun aan kwetsbare landen.

Mogelijke gevolgen: juridische kaders als hefboom

Een advies van het IGH is niet bindend, maar kan desalniettemin verstrekkende juridische, politieke en morele gevolgen hebben. We zagen eerder hoe het advies van het Hof over de rechtmatigheid van de dreiging met of het gebruik van kernwapens invloed had op nationaal defensiebeleid en internationale verdragen. Voor de klimaatzaak liggen de kaarten deels vergelijkbaar: een krachtig advies kan rechters, regeringen én bedrijven wereldwijd inspireren of dwingen tot strengere maatregelen.

In Europa zien we bijvoorbeeld dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) onlangs in klimaatgerelateerde zaken, met name in Verein Klimaseniorinnen Schweiz e.a. t. Zwitserland, duidelijke uitspraken deed die lidstaten verplichten krachtiger op te treden. Zo volgt uit die uitspraken dat alle bij het EVRM aangesloten staten hun burgers moeten beschermen tegen ernstige klimaatrisico’s. Een expliciete onderbouwing door het IGH kan nationale (en Europese) rechters nóg meer houvast geven om binnenlandse regeringen te verplichten tot meer ambitieus beleid.

Duidelijkheid over compensatie

De veelgehoorde vrees is dat staten en bedrijven aansprakelijk kunnen worden gesteld voor klimaatschade. Mijn stelling is dat we de internationale rechtsorde nodig hebben om de klimaatcrisis op een effectieve én rechtvaardige manier aan te kunnen pakken. Staatsaansprakelijkheid ligt aan de basis van deze rechtsorde. Volgens het reguliere leerstuk van staatsaansprakelijkheid (neergelegd in de ‘Articles on Responsibility of States for Internationally Wrongful Acts’ van de VN-Commissie voor het Internationaal Recht) moeten plegers van een internationale onrechtmatige daad de nadelige gevolgen daarvan ongedaan maken. Deze reparatie kan verschillende vormen aannemen – zoals herstelmaatregelen, schadevergoeding of symbolische genoegdoening – maar moet in principe ‘volledig’ zijn. Als het IGH aangeeft dat het handelen en nalaten van staten dat de klimaatcrisis heeft veroorzaakt in beginsel onrechtmatig is, dan zal dat onmiskenbaar de deur openzetten voor vervolgprocedures om schadelijke activiteiten en wanbeleid te beëindigen en eventueel schadevergoeding af te dwingen.

Aansprakelijkheidstelling voor klimaatverandering draagt zo ook bij aan preventie. Juridische normen creëren een minimum: een grens waar we niet onder mogen duiken, zoals het beginsel dat een staat geen aanzienlijke schade mag toerichten aan andere staten of aan gebieden buiten nationale rechtsmacht. Fundamentele rechten, zoals het recht op zelfbeschikking, bieden ook zo’n ondergrens. Nu klimaatverandering het voortbestaan van hele volkeren bedreigt, is van historisch belang dat hun rechten niet langer worden genegeerd. Door deze rechten te erkennen en grootvervuilers aansprakelijk te stellen voor schendingen, wordt de urgentie om de uitstoot overal ter wereld drastisch te verminderen onderstreept.

Lessen voor Nederland: de waarde van juridische kaders

Wij staan op een kantelpunt in de geschiedenis waarin klimaatverandering en duurzaamheid niet langer toekomstthema’s zijn, maar onze dagelijkse realiteit. Juist daarom moeten we teruggrijpen op de kern van internationale rechtsbeginselen: staten zijn verantwoordelijk voor hun handelen en de gevolgen ervan voor anderen. Waar sprake is van gevaarlijke klimaatontwrichting, zal grootvervuilers een halt moeten worden toegeroepen. Waar schade is aangericht, moeten de slachtoffers worden gecompenseerd.

Voor de lezers van PONT, die zich dagelijks inzetten om die rechtvaardige en duurzame transitie in de praktijk vorm te geven, kan deze IGH-zaak waardevol zijn. Niet omdat er een ‘magische oplossing’ op tafel komt, maar omdat het recht ons een gemeenschappelijke taal en infrastructuur geeft om te bepalen wat toegestaan is en wat niet. De urgentie is enorm, maar het draagvlak groeit. Met voldoende lef, visie en een gedeelde verantwoordelijkheid kan Nederland zichzelf heruitvinden als gidsland in rechtvaardig klimaatbeleid – en daarmee een antwoord geven op de roep om een leefbare toekomst voor alle wereldburgers.

Over de auteurs

  • Margaretha Wewerinke-Singh

    Dr. M.J. (Margaretha) Wewerinke-Singh is Universitair Hoofddocent Duurzaamheidsrecht aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam. "Margaretha richt zich in haar onderzoek, supervisie en onderwijs op de aanpak van duurzaamheidsvraagstukken in de gelaagde rechtsorde, met een speciale focus op fundamentele rechten en sociale rechtvaardigheid. Voordat zij aan haar huidige baan aan de Universiteit van Amsterdam begon, werkte zij als universitair docent internationaal publiekrecht aan de Universiteit Leiden (2018-2022). Daarvóór was zij als universitair docent milieurecht werkzaam aan de Rechtenfaculteit van de Universiteit van de Zuidelijke Grote Oceaan (University of the South Pacific, USP) in Port Vila, Vanuatu (2015-2018). Zij blijft verbonden aan USP als adjunct universitair docent milieurecht."

Gerelateerd nieuws

Staat moet wettelijk stikstofdoel 2030 halen en voorrang verlenen aan gebieden met grootste stikstofoverbelasting

De Nederlandse Staat handelt onrechtmatig door de verslechtering van de stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden niet tijdig te stoppen en de wettelijke stikstofdoelen voor 2025 niet en voor 2030 zeer waarschijnlijk niet te halen. Dat volgt uit een uitspraak in een bodemprocedure bij de rechtbank Den Haag tussen Greenpeace en de Staat. De rechtbank beveelt de Staat zich aan zijn stikstofdoel voor 2030 te houden, wat betekent dat de Staat 50 procent van de oppervlakte van de stikstofgevoelige natuur uiterlijk op 31 december 2030 onder de grenswaarde moet brengen. Daarbij moet de Staat, anders dan de Staat tot nu gedaan heeft, voorrang geven aan de meest kwetsbare natuur. Haalt de Staat dit doel niet, dan moet de Staat een dwangsom van 10 miljoen euro betalen. De rechtbank oordeelt dat de Staat dit vonnis direct moet uitvoeren, ook in aanloop naar de beslissing in een eventueel hoger beroep.

Innovatie biedt kansen voor minder stikstof en broeikasgassen uit de landbouw, maar extensivering blijft nodig

Een groot deel van de milieuproblemen in de veehouderij kan met technische innovaties worden opgelost, maar veehouders moeten ook extensiveren om de doelen te halen. Dat blijkt uit de ‘Verkenning effecten landbouwinnovaties’ van WUR-onderzoekers Gerard Ros en Wim de Vries die op 20 januari uitkwam. Onderzoeker Gerard Ros licht het onderzoek toe.

Klimaat

De energietransitie: hoe moeten we batterijen gebruiken?

Om klimaatverandering tegen te gaan, vervangen steeds meer hernieuwbare energiebronnen zoals zonne- en windmolenparken fossiel gestookte energiecentrales. Deze technologische verandering is echter makkelijker gezegd dan gedaan. Hernieuwbare energiebronnen produceren geen stroom wanneer mensen die nodig hebben; het aanbod is afhankelijk van het weer. Om de energietransitie te versnellen, hebben we vraagrespons en energieopslagcapaciteit nodig. Mijn onderzoek richt zich op het begrijpen van de dynamiek van energieprijzen, zodat we batterijen efficiënt kunnen opladen en mensen kunnen instrueren wanneer ze stroom moeten verbruiken en wanneer niet.

Klimaat

Implementatie van de CSRD in de Nederlandse wet weer een stap dichterbij

Na enige vertraging (een slordige zes maanden na het verstrijken van de implementatiedeadline zoals meegegeven vanuit Europa) is op 13 januari 2025 het wetsvoorstel implementatie richtlijn duurzaamheidsrapportering (i.e. het wetsvoorstel ter implementatie van de Europese Corporate Sustainability Reporting Directive, kortweg ‘de CSRD’) door minister van Financiën Heinen ingediend bij de Tweede Kamer.

Klimaat