De misvatting over ‘te dure grond’

Er leeft een hardnekkig idee dat woningbouw stokt omdat ontwikkelaars en gemeenten er niet uitkomen over de grondprijs. Dat grondeigenaren onredelijke bedragen vragen, dat marktpartijen speculatief kopen, of dat marktpartijen te veel willen verdienen aan de grondexploitatie. Maar in uitleggebieden, gebieden aan de randen van steden en dorpen, bedoeld voor stedelijke uitbreiding speelt dat vrijwel nooit de hoofdrol. Waarom niet?

Omdat grond in uitleggebieden vaak nog een agrarische functie heeft. De waarde van die grond vóór herontwikkeling is relatief veel lager dan in stedelijke gebieden of verouderde bedrijventerreinen. Zelfs met een forse meerwaarde door toekomstige woningbouwontwikkeling, blijft de verhouding tussen aankoopkosten en uiteindelijke woningopbrengst gunstig genoeg voor een gezonde exploitatie. Zeker als het gebied goed ontsloten is en voldoende schaalgrootte kent, zoals meestal het geval is. Een marktpartij zal een grondpositie immers pas kopen als hij weet dat hij die grondwaarde ook terug kan verdienen. Om die reden zal hij niet meer willen betalen dan dat de grond, rekening houdend met alle vervolginvesteringen en programma eisen, kan opbrengen. Natuurlijk ken ik ook voorbeelden van gebieden waar ‘te veel’ voor de grond is betaald om een gezonde gebiedsexploitatie te bewerkstelligen. Maar in verreweg de meeste gebieden is dit niet het geval.

Waar het dan misgaat? In één woord: tijd.

De doorlooptijd van planvormingstrajecten is in Nederland dramatisch lang. Van de eerste verkenning tot de eerste paal gaan vaak 7 tot 10 jaar voorbij – en dat is als alles voorspoedig verloopt. Daarbij gaat het niet alleen om de bestemmingsplanprocedure, maar ook om goedkeuring van de provincie, stikstofberekeningen, participatietrajecten, bezwaarprocedures, juridische onzekerheden en overleg met tientallen stakeholders.

Vooral het gebrek aan regie en snelheid in bestuurlijke besluitvorming is de reden waarom er op dit moment te weinig woningen worden gerealiseerd. Gemeenten zijn vaak onderbemand, provincies stellen steeds hogere eisen, en het Rijk bemoeit zich te weinig of te laat. De wet- en regelgeving stapelt zich op, terwijl de urgentie van de woningnood juist vraagt om, uiteraard met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, versimpeling en versnelling.

De planbatenheffing helpt niet – sterker nog, ze vertraagt

In dit licht is het opvallend dat het debat zich recent weer richt op het invoeren van een vorm van planbatenheffing: een instrument waarmee de overheid een deel van de grondwaardestijging bij herbestemming wil afromen. Het idee is begrijpelijk, er is publieke waardecreatie, dus een deel van de baten moet terug naar de samenleving. Maar in de praktijk is het risico groot dat het tegenovergestelde effect wordt bereikt.

De invoering van zo’n regeling brengt juridisch complexe vraagstukken met zich mee en leidt vrijwel zeker tot onzekerheid en vertraging. Grondeigenaren zullen afwachten, procedures worden risicovoller en partijen zijn minder bereid om te investeren in het voortraject. En dat terwijl we juist nú snelheid nodig hebben.

Bovendien geldt: als de invoering van een planbatenheffing daadwerkelijk doorgaat, leidt dat vrijwel zeker tot nog méér vertraging en hogere uitvoeringskosten. Alleen al het bepalen van de hoogte van de heffing per perceel vergt een ingewikkelde, juridische en taxatie-technische exercitie. Er gaan discussies ontstaan over uitgangspunten, referentiewaarden en verdelingsvraagstukken. De ervaring leert: dat leidt tot procedures, onzekerheid en extra ambtelijke belasting. Precies wat we er op dit moment níet bij kunnen hebben.

Geen realisme in het opbrengstdenken

In dit verband werd door het FD in de eerste week van juni verwezen naar het artikel “Een planbatenheffing kan gemeenten veel opleveren” geschreven door twee economen van DNB. Het artikel schetst hoge potentiële opbrengsten voor gemeenten bij invoering van zo’n heffing. Wat daarbij echter ontbreekt, is een realistische inschatting van de keerzijden: het artikel gaat uitsluitend in op de theoretische maximale opbrengsten, en laat mogelijke tegenvallers, uitvoeringsproblemen en gedragseffecten volledig buiten beschouwing. Dit erkennen de schrijvers in hun artikel overigens zelf ook, alleen het FD neemt alleen de genoemde 8 miljard aan opbrengsten mee in haar artikel.

Daarnaast wordt in het artikel bijvoorbeeld geen rekening gehouden met het feit dat zo’n heffing in de praktijk vaak beperkt zal moeten blijven vanwege proportionaliteit, rechtszekerheid en politieke haalbaarheid. Het onderzoek en het artikel houden bovendien geen rekening met het gegeven dat veel uitleggebieden in de randstad betrekking hebben op (voormalige) glastuinbouwgebieden, die weliswaar een agrarische bestemming hebben, maar op grond van die bestemming een veel hogere waarde vertegenwoordigen dan de gebruikte referentie in het onderzoek.

Ook wordt voorbijgegaan aan het risico dat agrarische grondeigenaren, geconfronteerd met een nieuwe heffing en extra onzekerheid, eenvoudigweg besluiten om hun gronden níet (meer) te verkopen. Daarmee stokt de grondmobilisatie, met direct effect op de woningbouwambitie.

De gevolgen van traagheid

Wat betekent dit voor partijen die wel willen bouwen? Zij moeten nu al jarenlang wachten op duidelijkheid, nemen enorme planologische en financiële risico’s en investeren miljoenen in voortrajecten zonder zekerheid over realisatie. Als we blijven denken dat de grondprijs het probleem is en dat er daardoor een planbatenheffing moet worden ingevoerd dan zullen partijen voorzichtiger zijn met het doen van voornoemde investeringen. Dit heeft nog meer vertragingen tot gevolg, want de overheden hebben niet de capaciteit en de financiële middelen om de voorinvesteringen te doen.

Bovendien werkt het tijdsprobleem als een zichzelf versterkend mechanisme: hoe langer het duurt, hoe groter de kans dat marktomstandigheden veranderen, regelgeving wijzigt of stakeholders van koers veranderen. Gevolg: nóg meer vertraging, nóg hogere kosten, en uiteindelijk: uitstel of afstel

Wat moet er anders?

De oplossing ligt dus niet in het verlagen van de grondprijs – die is zelden het struikelblok. Wat nodig is:

  1. Snellere procedures: kortere doorlooptijden, heldere beslismomenten en minder ruimte voor juridisering met behoud van evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

  2. Meer regie vanuit het Rijk: bijvoorbeeld via een versnellingsteam of landelijke vereenvoudiging van wetgeving.

  3. Heldere ruimtelijke keuzes: niet blijven praten over ‘waar we willen bouwen’, maar duidelijke knopen doorhakken.

  4. Duidelijke ontwikkelkaders per gebied. Dan zijn marktpartijen ook niet geneigd om te veel voor de grond te betalen.

  5. Betere ambtelijke capaciteit bij gemeenten en provincies: zodat plannen sneller beoordeeld en opgepakt kunnen worden.

  6. Conclusie

    De woningbouwopgave van Nederland zit niet vast op grondprijzen. Die zijn in uitleggebieden zelden het probleem. De echte bottleneck is het systeem: traag, complex en overgereguleerd.

    Willen we echt opschalen, dan moet de focus liggen op het versnellen van planvorming en besluitvorming. Het introduceren van een planbatenheffing is misschien politiek aantrekkelijk, maar draagt op korte termijn niet bij aan versnelling – integendeel: het zal zorgen voor vertraging, hogere uitvoeringskosten en minder initiatief. Tijd is nu onze grootste vijand – en daar moeten we de strijd mee aangaan.

Over de auteurs

  • Laurens Gräper

    Laurens is sinds 2017 werkzaam bij Overwater Rentmeesterskantoor als manager en rentmeester. Voor die tijd was hij Manager Food & Agri bij Rabobank Midden-West Brabant. Ook is hij eigenaar van Stoeterij de Verloren Hoek: fokkerij en verkoop van top springpaarden.

Gerelateerd nieuws

Steeds meer dakloze mensen: een woonprobleem of een zorgvraagstuk?

De afgelopen jaren is het aantal dakloze mensen in Nederland flink gestegen. Uit een recente schatting van het CBS waren er in Nederland op 1 januari 2024 ruim 33.000 mensen dakloos – dat zijn er 2.400 duizend meer dan het jaar ervoor, en zelfs 6.400 duizend meer dan in 2022. In deze serie gaan we in gesprek met deskundigen uit verschillende velden over wat er nodig is om dakloosheid in Nederland terug te dringen. Voor het eerste artikel uit deze reeks sprak PONT met Nanda Lamme, strategisch adviseur sociaal domein bij de gemeente Utrecht.

Zorg & Sociaal

Hitte aanpak 2025: samen voorbereid op de gevolgen van hitte

Extreme hitte heeft gevolgen voor de gezondheid van mensen en voor de leefbaarheid van steden en dorpen. Daarom presenteren de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) en Infrastructuur en Waterstaat (IenW) vandaag de Hitte aanpak 2025. Hierin laten zij zien wat het Rijk en maatschappelijke partners doen om de gevolgen van aanhoudende hitte te beperken. De aanpak richt zich op concrete acties op de korte termijn die bijdragen aan een gezonde leefomgeving voor mensen in de gebouwde omgeving. Het doel voor de lange termijn is om het aantal mensen dat door hitte vroegtijdig overlijdt, in 2050 te halveren.

De aanpak van natuurbranden

De aanpak van natuurbranden in Nederland is afgelopen jaren in een stroomversnelling geraakt. En, zo blijkt dit voorjaar, geheel terecht. Het aantal natuurbranden is nu al ontzettend hoog. Het aantal meldingen van een natuurbrand tot 13 mei 2025 staat op 394. Ter vergelijking: in geheel 2024 zijn er 211 meldingen van een natuurbrand gedaan. We zitten in een droog voorjaar en dat zorgt voor een kwetsbare natuur, en dat lijkt eerder regel dan uitzondering te worden. Reden voor overheden, natuurbeheerders en hulpdiensten om te investeren in natuurbrandbeheersing.

Sturen met de omgevingsvisie 2.0: Geef richting aan bestuurlijke keuzes en beleid. Van wensenlijst naar agenda met de visie 2.0

De eerste generatie omgevingsvisies waren vaak een feest voor de gemeenteraad. De visies hielpen om gezamenlijk, van politiek links tot rechts, het gesprek te starten over de toekomst van de gemeente. De omgevingsvisie liet zien dat we het over veel eens kunnen worden en dat er veel meer is dat ons bindt dan ons scheidt. Met regelmaat zijn omgevingsvisies unaniem door de raad vastgesteld. En toch… nu merken we dat de omgevingsvisie toch niet altijd even behulpzaam is. Dat we elkaar op hoofdlijnen weliswaar goed kunnen vinden, maar als het op de uitwerking aankomt, de kompaswaarde van de eerste omgevingsvisies toch tekort schiet. Zeker nu de ruimte schaars is en niet alles overal meer kan, geeft de omgevingsvisie vaak niet (de richting van) een antwoord. Besturen is keuzes maken. Niet kiezen leidt tot een voortdurende strijd om de ruimte en botsing van belangen. Duidelijkheid is belangrijk om voortgang en vooruitgang te kunnen boeken. Gelukkig heeft de Omgevingswet daar op ingespeeld. De beleidscyclus biedt alle ruimte om de omgevingsvisie te herzien, te verrijken en aan te scherpen.